Ik kom uit een voetbalgezin. Als je niet van Feyenoord houdt, kom je er niet in en tijdens het eten gaat het alleen maar over doelpunten, assists en jongetjes die Jordy heten (want ze heten allemaal Jordy op de voetbal).
Jullie snappen wel waarom ik uit huis ben gegaan.
Vroeger werd ik door mijn vader meegesleurd naar de Kuip. Ik vond de wandeling er naar toe en de liedjes (‘Hand in hand, de kameraden!’) nog wel leuk, maar het voetbal? Laten we het erop houden dat sport nooit mijn ding is geweest (‘Maar je hebt toch start to run met Evy gedaan? En skeeleren?’ ‘Houd je mond joh.’).
Toch heb ik, ergens diep verstopt, die voetbalgenen in me. Ze komen ééns in de vier jaar naar voren en dan komen ze ook als een gek. Zo zou ik uit eten gaan met vriendinnen tijdens de wedstrijd Nederland – Australië, maar eiste ik dat we in plaats daarvan bij mij thuis voetbal zouden kijken. De vraagtekens op de gezichten van mijn studiegenootjes konden nauwelijks groter zijn, maar ze accepteerden het en toegegeven: het was eigenlijk hartstikke gezellig.
Ik heb zelfs wedstrijden van andere landen gezien, kun je je voorstellen wat voor transformatie ik heb ondergaan.
Zaterdag, oh god, toen ben ik dus bijna doodgegaan. Ik hield het niet meer bij de penalty’s. Ik klampte me vast aan mijn vriendje als Rose aan haar plank in de film Titanic. De longen uit mijn lijf gilde ik, eerst van angst en daarna van geluk.
Jullie hoeven je echter geen zorgen te maken. Ik beloof jullie: na 13 juli is ook deze gekte weer voorbij.