Soms, als Martin met zijn autootjes of houten blokken aan het spelen was, klonk het gepingel van zijn moeder. Wanneer ze even niets te doen had, de aardappels waren geschild, de was al gedaan, legden ze haar vingers op de witte en zwarte toetsen en speelde. Beethoven. Altijd maar Beethoven. Für Elise, één, twee, drie keer achter elkaar. Meer kon ze niet.
Na een tijdje gingen bij de eerste noten zijn haren al recht overeind staan. De eerste keer kon hij nog net uitstaan, maar bij de derde herhaling bedekte hij zijn oren met zijn handen en liep geïrriteerd de kamer uit.
‘Martin, ga nou op pianoles,’ probeerde zijn moeder een paar jaar later. ‘Het is zo’n mooi instrument.’
Ze zette zijn handjes op de toetsen, maar hij gilde ‘Neeeeeeeeeeeeeeeeeeee!’ en uiteindelijk gaf ze het op.
De vingers van zijn moeder begonnen pijn te doen en ze konden het geld goed gebruiken. Dus werd de piano, een erfstuk van zijn grootvader, verkocht. Martin dacht er jaren niet meer aan, totdat hij op bezoek ging bij een vriend. Terwijl hij en zijn vriend de meisjes uit hun klas bespraken (‘En Jeanet dan?’ ‘Nee, die is te arrogant.’), klonken op de achtergrond de eerste tonen van Für Elise. Meteen voelde Martin de kippenvel op zijn huid. Maar niet vanwege het liedje.
De piano was vals.
‘Zo, hij is weer zuiver hoor,’ zegt de pianostemmer tegen mij en hij geeft een zachte klap op het hout.
‘Weet je het zeker?’
‘Ja, speel maar.’
‘Waarom speel jij niet?’
Hij glimlacht.
‘Ik kan niet pianospelen.’
Hij pakt zijn spullen in, doet de voordeur open en zwaait naar me. Verbaasd blijf ik staan.
‘Dag Martin!’ zeg ik nog, maar te laat.
(mijn pianostemmer kan serieus niet pianospelen en ik weet niet waarom, maar dit zou zomaar de reden kunnen zijn)