Goed, er zat een cliffhanger aan de vorige blog en nu komen jullie ein-de-lijk te weten wat de cliffhanger is (‘Thank god, Laura.’). De rode waas verscheen een aantal weken geleden voor mijn ogen. Hij was zelfs bijna paars.
Ik keek een beetje rond op Facebook en zag tussen de selfies een bericht staan over jongetjes van een jaar of negen die dingen aan het vernielen waren op een station. Dat vond de schrijfster van dit bericht heel erg. Er stond een reactie onder van mevrouw A.:
Ik mag het zeker niet vragen…
Wat niet? vroeg de schrijfster.
Of het Nederlandse jongetjes waren… zei mevrouw A.
De rode flits kwam voor mijn ogen. Dit was wel een heel ander niveau van racisme dan zeuren over hoofddoekjes op straat. Ik had het al getypt voor ik er erg in had:
Dat mag je inderdaad niet vragen.
Mevrouw A. likete mijn opmerking en weer een flits. Want zij begreep niet dat ik het oneens was met haar. Dat vertelde ik haar ook, dat het niet mag, omdat het racisme is. Mevrouw A. vond het geen racisme, want dit soort dingen zag je toch overal om je heen? En hoe oud was ik eigenlijk? Ik vroeg wat dat ermee te maken heeft en zei dat ik niet meer zou reageren. Mevrouw A. vond dat ik maar beter om me heen moest kijken.
Het waren overigens Nederlandse jongens.
Ik stopte, want ik besefte dat ik haar niet kon overtuigen. Helaas.
Ik denk niet dat racisme volledig tegen te houden is en dat we allemaal racistische trekjes hebben. We hebben nu eenmaal ook slechte kanten. Bovendien hebben we hokjes nodig om mensen in te plaatsen, anders wordt het een chaos in ons hoofd. Het enige wat we ertegen kunnen doen, is ons bewust zijn van die kant en er niet naar te handelen.
Dus moet ik dan de rode waas negeren of niet? Ik ben er nog niet over uit.