Gisteren was een droevige dag. Zoals altijd liep ik naar het station. De zon scheen en om me heen leek iedereen te lachen, te fluiten of te kussen. In mijn hoofd vormde zich echter een donderwolk.
Duizenden ritjes. Een paar jaar lang bus, metro, trein, alles. Naar Utrecht. Leiden. Den Haag. Amsterdam. Rotterdam. Mijn god, waar ben ik niet geweest? Je zou me een reiziger kunnen noemen, ware het niet dat ik moet kotsen van het woord ‘wanderlust’ en nou ja, ook omdat het alleen in Nederland was.
Optimaal heb ik ervan genoten. Oké, ik ben er niet heel vaak mee naar Groningen gegaan, maar hallo, dat is dan ook honderd uur reizen. Mijn studentenov heeft me van hot naar her gebracht, omdat ik op een jaar na (en ik studeer al vijf a zes jaar, dus reken maar uit) nooit in dezelfde stad woonde als waar ik studeerde. Ik las boeken, artikelen, deed een armzalige poging tot flirten of staarde gewoon uit het raam, allemaal op kosten van de staat.
En nu is dat voorbij. Het studeren echter nog niet. Mijn rijke en vrije dagen zijn geteld. Voortaan moet ik zoals het een gewone burger betaamt betalen voor het ov. Maar god, ik ben er nog lang niet klaar voor.