Na de zomer verhuis ik naar een nieuwe kamer in Oegstgeest. Nu ik hier nog woon, leek het me een goed idee om een keer het gesprek aan te gaan met mijn oude kamer.
Slechte ideeën heb ik toch.
Ik deed de deur van kamer open en zei: ‘Goeeeeeeeeedemorgen!’
‘Hoi.’ klonk het dof.
Ik haalde mijn wenkbrauwen op.
‘Alles goed?’
Mijn kamer keek me niet aan toen hij antwoordde.
‘Ach ja, wat is goed? Met jou gaat het blijkbaar wel goed.’
‘Ja, dat klopt. Vind je dat erg dan?’
Mijn kamer ging met zijn rug naar mij toe zitten.
‘Ja…’ klonk het zacht.
Ik ging naast hem zitten en sloeg mijn arm om hem heen. Gelukkig sloeg hij die niet weg, zoals ik eigenlijk verwacht had.
‘Wat is er dan, lieverd?’
Hij haalde zijn schouders op.
‘Ik vind het niet leuk dat je me in de steek laat.’
Verontwaardigd stond ik op.
‘Wat? Waar heb je het over? Dat ik naar Oegstgeest ga?’
Mijn kamer knikte.
‘Ja. Je hebt een nieuwe kamer gevonden. Je hebt het er de hele tijd over hoeveel groter en leuker hij is dan ik. En hem ga je veel meer zien. Ik voel me achtergesteld.’
Ach, arm kamertje van mij. Ik had er geen idee van dat hij zo verdrietig was.
‘Oh liefje, maar jij blijft toch altijd mijn eerste kamer? Ik woon al mijn hele leven in je, je denkt toch niet dat onze liefde niets meer voor me betekent, alleen maar omdat ik naar een ander ga? En bovendien kom ik terug in het weekend, dan heb ik alle tijd voor je.’
Ik bood hem een glaasje roosvicee aan.
‘Het komt wel goed, schatje.’
Maar toen ik daarna even naar beneden ging, hoorde ik hem toch nog zacht snikken.