Wiskunde is een rotvak. Alleen bij de gedachte dat ik dit vak zes jaar (!) heb gehad, val ik al flauw. Maar, geloof het of niet, er is nog een erger vak: natuurkunde. Bij het idee dat ik dit vak vijf jaar zou hebben, word ik hondsdol en moet je me vastbinden.
In de tweede had ik natuur- en scheikunde (maar eigenlijk was het gewoon scheikunde, dus ik weet ook niet welke flapdrol die naam heeft bedacht). Van kabouter Plop. Of althans, dat was zijn bijnaam. Kabouter Plop leek wel zwanger van een zesling en had van dat witte beharing op zijn kin, volgens mij wordt dat ook wel eens een baard genoemd. Wanneer jij, zonder blessure aan been of voet, de lift nam, schopte hij je eruit (figuurlijk, niet letterlijk, dat is natuurlijk teveel inspanning). Dat er zelf niets mankeerde aan zijn beentjes maakte niet uit (hij nam altijd de lift, geen wonder van die buik).
Bovendien had deze man niet bepaald het stralendste humeur van de school.
U begrijpt wel: hij vergrootte het plezier in dit vak niet.
In de derde kreeg ik dan wel echt natuurkunde, van een andere leraar. En oh, wat was dat een feestje. Elke les kregen we namelijk een betoog van – hoe zal ik hem noemen, Gerrit? – Gerrit over onze profielkeuze die we binnenkort moesten gaan maken. Eigenlijk moesten we gewoon allemaal voor Natuur & Techniek kiezen. Want daar kan je werkelijk alles mee doen, welke opleiding dan ook (ja, zelfs Hebreeuws). Oké vooruit, Natuur & Gezondheid kan ook. Economie & Maatschappij is een zwakke, doch nog enigszins te verdedigen keuze.
Over Cultuur & Maatschappij (mijn profiel) had hij het nooit.
Wat hij over mijn studie – literatuurwetenschap – zou zeggen, weet ik niet. Wat ik wel weet, is wat hij is gaan doen toen hij met pensioen ging: bowlen.
Dit zegt wel genoeg, lijkt mij.
Hebben jullie rare leraren (gehad)?