Het nadeel van Literatuurwetenschap en Wijsbegeerte studeren

Nee, het is niet dat je er 0 euro’s mee verdient.

Nee, het is niet dat iedereen vraagt: ‘En… wat kun je daar nou eigenlijk mee?’

Het gaat erom dat je je veel meer bewust bent van je eigen fouten en überhaupt van vervelende dingen in het leven. Nu ben ik sowieso al geen positief zonnestraaltje dat strooit met uitspraken als ‘Ik accepteer mezelf zoals ik ben.’ of ‘Na regen komt altijd zonneschijn’. Maar het is er niet beter op geworden.

Neem nou Literatuurwetenschap. In Leiden is één van de specialiteiten gender. Ik vind het heel boeiend, maar het verontrust me ook wel. Want daardoor is het me nóg duidelijker geworden dat er een verschil is tussen hoe mannen en vrouwen worden behandeld en erger nog: dat dat waarschijnlijk nooit echt over zal gaan (want we hebben die tweedeling ook nodig om de wereld in te delen) en dat ik het zelf ook in stand houd (door bijvoorbeeld lief met mijn ogen te knipperen als de conducteur langskomt en vergeten ben in te checken).

En filosofie. Door deze studie ben ik me vooral bewust van mijn eigen fouten. Verkeerde denkpatronen, bepaalde vooroordelen… I’m guilty. Iedereen is guilty. Maar het is vervelend om te weten dat je het verkeerd doet en het desondanks tóch blijft doen. Verandering is niet altijd even makkelijk namelijk.

Maar goed, het levert natuurlijk ook weer veel op, zo’n studie Literatuurwetenschap en Wijsbegeerte. Behalve geld. Dat dan weer niet.

Ja, deze blog gaat echt over mijn scriptie

Hoewel ik mijn scriptie spuugzat ben en ik er in principe ook niets meer mee hoef te doen, aangezien ik mijn bachelor heb (jeeeeeej!), zal ik er toch nog een blogje aan wijden.

Toen we rond november/december moesten bepalen waar we onze scriptie over gingen doen, had ik nog geen idee. Een docent van mij zei dat je het ofwel over iets moest doen wat je heeeeel leuk vond ofwel over iets waaraan je je ergerde. Op een nacht werd ik wakker in bed en dacht: ik heb het.
Ik heb er wel eens over geblogd. Als literatuurwetenschapper in Leiden leer je dat de auteur niet het interessantste is aan een boek en vooral zijn interpretatie van het verhaal niet (of dat haalde ik er althans uit). En dat vind ik ook. Als je alleen maar naar een boek kijkt met in je achterhoofd de vraag ‘Wat komt er wel overeen met het leven van de auteur en wat niet?’, dan doe je een boek naar mijn mening tekort. Ik had het idee dat deze instelling echter wel vaak in interviews met auteurs over hun boeken terug te vinden is. Dus geen inhoudelijke vragen, maar vragen naar de relatie tussen het boek en het leven van de schrijver.

Mijn scriptie moest 10.000 woorden zijn en dat betekent dat je je onderwerp moet beperken. Ik heb gekozen voor interviews in kranten en wel interviews met de winnaars van de AKO Literatuurprijs in de periode van 2004-2008. Eerst bestudeerde ik het Nederlandse debat over de status van de literatuur aan de hand van Thomas Vaessens’ boek De revanche van de roman en daarna analyseerde ik de interviews. Vervolgens paste ik nog een close-reading toe op twee van die interviews (één over een autobiografisch boek en één over een niet-autobiografisch boek).

Ik kan jullie vertellen dat mijn hypothese deels klopte, maar dat ik het wel moest nuanceren. Ja, vragen naar de relatie tussen het levan van de auteur en het boek komen veel voor, maar bij niet-autobiografische boeken wel veel minder. Wel zijn er alsnog meer vragen over andere zaken dan het inhoudelijke (bijvoorbeeld het persoonlijke leven van de auteur) dan ik zou willen.

Mijn scriptie moest ik schrijven in de tijd dat ik drie dagen stage had, één vak van mijn minor en één vak van Literatuurwetenschap. Dat was heel druk en een periode vol stress. Ik heb toen ook niet veel gedaan aan mijn scriptie. Daarna begon de vakantie en daarin heb ik wel aan mijn scriptie gewerkt. Ik ben geen hoogvlieger op studiegebied, geen streber die alleen maar negens wil (of kan) halen. Daar komt bij dat ik erg gestresst was. Achteraf gezien had ik mijn tijd beter kunnen verdelen, maar wijsheid komt altijd achteraf. Hopelijk gaat het met de volgende scriptie beter. In ieder geval, ik heb een 6.5 gekregen en dat is precies wat ik had verwacht. Geen traantjes dus, alleen maar opluchting dat ik mijn bachelor heb!

(nu de master nog)

Leiden is een decor

uitzichtje

Je loopt in Leiden. Je fluit een deuntje, kijkt om je heen, het zonnetje schijnt: het leven is prachtig. Dan komt er een man op je afgelopen.
‘Wat een mooi decor he!’ zegt hij enthousiast.
‘Decor?’ vraag je.
‘Ja, Leiden. Ik vind dat ze het echt mooi in elkaar hebben gezet.’
Beduusd laat hij je achter. Je loopt langs een groepje mensen die om zich heen wijzen.
‘Die grachten lijken net echt!’
‘Ja, ik heb gehoord dat ze er Spa-water en zand uit de zandbakken van kinderen voor hebben gebruikt, zodat het realistischer lijkt.’
Je schudt je hoofd. Wat zijn dat voor grappen? Zijn de mensen in de war? Leiden is een echte stad. Toch?
Je reikt naar een bakstenen muur en begint te twijfelen. Hmm, het voelt een beetje raar. Misschien is het toch namaak. Ik bedoel, die huizen in Leiden schijnen heel oud te zijn, maar dan zouden ze allang ingestort zijn toch?
Voor de zekerheid ga je het toch maar even vragen, aan een oude vrouw op een bankje. Die zal het wel weten.
‘Ehm mevrouw, Leiden-‘
‘Ja, mooi he!’
Ze glimlacht.
‘Het doet me denken aan vroeger. Zo zagen de gebouwen er toen ook uit. Ze hebben het echt heel goed opgebouwd.’
Verward pak je je fiets en fiets terug naar Oegstgeest. Leiden is een decor. De bootjes, de huizen, de grachten, het is allemaal nep. En dat heb jij nooit geweten.

‘Oké Laura, nu ben je toch echt gek geworden.’ denk je nu. Maar waar jij je net in bevond, was de postmoderne wereld. Hierin speelt representatie en twijfel een grote rol. Wat is echt en wat niet? Klopt jouw beeld of het mijne? Of allebei? Is Leiden een decor of niet?
Als iedereen tegen je zegt dat iets zo is, dan begin je vanzelf te twijfelen, hoe standvastig jouw punt ook was.

Maar ik zal je geruststellen: Leiden is geen decor. Tenminste, voor zover ik weet…

Literatuurwetenschap: weg met het plezierig lezen?

Hoewel mijn literatuurwetenschapperiode qua studie dus bijna voorbij is, kan ik me één van de eerste kennismakingen nog goed herinneren.

Samen met mijn moeder ging ik naar de open dag. We liepen een klein collegezaaltje binnen, waar al een paar mensen zaten. Eerlijk gezegd zagen ze er nogal suf uit. Zouden dit mijn studiegenoten worden?

De docent probeerden ons toe te zetten aan een analyse van het verhaal ‘Tillenbeest’ door Jan Wolkers. Daarna was het tijd voor vragen.
‘Meneer,’ vroeg één van de suffe potentiële toekomstige studiegenoten. ‘Als je Literatuurwetenschap studeert, wordt het lezen van boeken en kijken van films niet juist minder leuk? Omdat je alles wil analyseren, over alles wil nadenken en dat je dan niet meer kan genieten van een boek of film?’
Ik zag het ongeloof in de ogen van de docent. Hoe is dat mogelijk?
‘Nee,’ was dan ook zijn antwoord. ‘Je ziet meerdere kanten, je kan er dieper op ingaan, maar dat hoeft niet per se. Dat kun je ook uit zetten. Het wordt eigenlijk alleen juist leuker.’

En zo is het maar net. Waar Literatuurwetenschap wel voor heeft gezorgd, is dat ik minder flutromannetjes (mag ik dat zo zeggen?) ben gaan lezen, maar dat is natuurlijk niet erg. En het lezen zelf? Dat is inderdaad alleen maar veel leuker geworden.

Dag Literatuurwetenschap

Had ik vorige week mijn laatste college en bachelorpresentatie was vandaag de laatste dag dat we met de studie bij elkaar waren, nog niet afgestudeerd bedoel ik dan. We hadden namelijk een symposium (dat klinkt veeeeel chiquer dan het is), waarbij we moesten presenteren over onze scripties en feedback geven. Daarna was het een borrel en toen was het klaar.

En dat is raar. Drie jaar lang colleges gevolgd, gezeurd over vakken, gezucht over de toetsing en vooral veel gelezen. Natuurlijk moeten we eerst nog onze scriptie afschrijven (NEE, BEGIN DAAR NIET OVER EN OOK NIET OVER WAT IK ERNA GA DOEN), maar de eerstvolgende keer dat we elkaar zien is bij de diploma-uitreiking. En dan waaiert iedereen uit. Dan moeten we de wijde wereld in.

De universiteit is een rare wereld waarin je weet dat iedereen intelligent is, maar je je toch heel dom kan voelen (je bent niet meer de slimste van de klas, als je dat al was). Je kunt serieus met elkaar praten over iets als feminisme, enthousiast zijn over een boek zonder dat je als saai wordt gezien en de docenten spreek je met ‘je’ aan (goed, dat geldt voor Literatuurwetenschap, waarschijnlijk niet voor een studie als Geschiedenis).

Het is een raar gevoel om te weten dat dat allemaal achter je ligt. Maar misschien ook wel spannend. Want er kan nog zoveel gebeuren in de toekomst.

Dag Literatuurwetenschap. Het was fijn.

Mijn laatste en tevens beste bachelorpresentatie ever

421px-Cavia

Bron

17 mei 2013. De dag dat ik mijn laatste bachelorcollege en tevens presentatie had samen met Jozefien. Dat konden we natuurlijk niet zomaar aan ons voorbij laten gaan.

Het was voor het vak postmodernisme en we moesten de teksten van Thomas Docherty en Jane Flax toepassen op de serie/het toneelstuk Angels in America (AANRADER!). Eén van de kenmerken van postmodernisme, een literaire stroming, is ontologische twijfel. Dat is de twijfel over in welke wereld je bent. Denk bijvoorbeeld aan de film Pan’s Labyrinth (ook een aanrader!). En met die ontologische twijfel gingen wij wat dingen doen.

We stonden voor de klas en ik begon met praten: ‘Leuk dat jullie naar onze spreekbeurt willen luisteren. Ik wilde het eerst over cavia’s doen, maar Laura houdt meer van giraffes. Ik haat echter giraffes, dus hebben we toch maar besloten om het over Angels in America en postmodernisme te doen.’
We gingen door met de rest van de presentatie, er verscheen bovenstaand plaatje van een cavia op één van de dia’s, en op een gegeven moment liep Jozefien weg, terwijl ik aan het presenteren was. Mensen keken om: wat gaat zij nou weer doen? Ik deed alsof het de normaalste zaak van de wereld was en keek ook niet op toen vervolgens Jozefiens broer binnenkwam en verder ging met de presentatie. Toen hij klaar was met zijn stukje, liep hij de deur uit en kwam Jozefien weer binnen.
De algehele stemming bij het publiek: wat de f.

Naast dat het heel leuk was om te doen, vond de docent het gelukkig ook goed en grappig. En ik heb besloten: in het vervolg ga ik meer van dit soort dingen in presentaties doen.

De ervaring van het lezen

Momenteel ben ik druk, druk, druk, waaronder ook met mijn presentatie voor het vak Postmodernisme (afgekort: pomo), het moeilijke vak evah. Maar ik moet ook een blog schrijven voor vandaag. En hoe kun je dat nou beter doen dan door studie en blog te combineren?

Het gaat over de ervaring van het lezen.  In romans is er sprake van zogeheten characters (die ik vanaf nu personages zal noemen). In de achttiende eeuw, ten tijde van de Verlichting, werd er gedacht dat er zoiets stabiels en vaststaands is als de menselijke natuur (vanuit dit idee kwam ook de rechtvaardiging van het imperialisme, er is zoiets als een essentie en daarom moeten we de Ander, de gekolonialiseerde, helpen om die essentie te vinden). Dat reflecteerde zich in de literatuur. Personages zijn herkenbaar. De lezer ontdekt de ‘waarheid’ van zichzelf gereflecteerd in het personage, oftewel: hij identificeert zich met het personage. Dat komt omdat ze een gedeelde menselijke natuur hebben. Je kunt personages begrijpen, ze zijn doelbewust en simpel. Maar de mens is dat helemaal niet.

Onze persoonlijkheden zijn niet coherent. Je kunt jezelf niet omlijnen in vijf woorden (Pietje is extravert, ongeduldig, leergierig, enthousiast en perfectionistisch), want in sommige situaties gedraagt Pietje zich juist helemaal niet extravert en als het op wiskunde aankomt, is hij alles behalve leergierig. Je leven is niet als een rode lijn die uiteindelijk naar een doel wijst, het heeft geen vaststaand plot. We zijn gefragmenteerd.

En dat is wat het postmodernisme, een (literaire) stroming die meestal wordt geplaatst vanaf de jaren zestig), probeert te laten zien in haar literatuur. Postmodernistische boeken zijn vaak lastig om te lezen, want ze volgen niet het Marietje is eenzaam – Marietje ontmoet een leuke man – complicatie – Marietje en man worden verliefd en leven nog lang en geluk-plot. Zo springen ze bijvoorbeeld van het ene naar het andere personage, terwijl het kan zijn dat ze allebei hetzelfde heten of ze hebben juist geen naam of je weet niet in welke wereld het personage zich bevindt of – of – of, eindeloze opties.

Dat lijkt meer op ons leven, onze persoonlijkheden, onze gedachtes. Maar toch lezen we liever boeken waarin het plot wel strak omlijnd is, waarin we ons kunnen identificeren in de personages en denken onszelf zo beter te begrijpen. Waarom? Vinden we het moeilijk om geconfronteerd te worden met onze gefragmenteerdheid, met het inzicht dat je jezelf en de ander nooit volledig kunt begrijpen? Of zijn we gewoon te lui en willen we lezen om te ontsnappen aan het leven van alledag, geen moeilijk gedoe?

Ik weet niet of ik het zo duidelijk (en goed) heb uitgelegd, het blijft lastig, maar het zette me in ieder geval aan het denken.

Hoe ik ooit met die rare studie van mij aan een fatsoenlijke baan ga komen

Onderwerp bedacht door: Kurck (die een fatsoenlijke baan heeft, iets met computers).

Na ‘Jij bent echt klein!’ is ‘Wat voor werk kun je doen met de studie Literatuurwetenschap?’ de vraag die het meest aan mij gesteld wordt. Hij gaat meestal gepaard met een gezicht dat zegt: ‘Ik geloof dat het antwoord op mijn vraag ‘Helemaal niets.’ is.’
Ik zucht dan meestal (goh, dit is pas de tachtigduizendste keer dat ik deze vraag krijg) en antwoord: ‘Nou, veel mensen gaan de uitgeverij in, maar ik wil journalist worden.’
Eigenlijk weet ik dat eerste niet helemaal zeker, maar ach.

Dat is het enige moment waarop ik wenste dat ik iets als Fysiotherapie of de Pabo deed.

Ik zal het nog één keer uitleggen: bij mbo en hbo zit het woord BEROEP in de naam. Bij universiteit niet. Want op de universiteit leer je niet voor een bepaald beroep, je leert bepaalde vaardigheden die niet per se aan één specifiek beroep zijn gekoppeld. Dat betekent aan de ene kant dat er dus veel mogelijkheden zijn, maar aan de andere houdt dat ook in dat het aan jou ligt wat je gaat doen (sowieso, maar hier worden de teugels dus losser gelaten). Ik wil de journalistiek in, dus doe ik er een minor Journalistiek en Nieuwe Media bij en schrijf ik in mijn vrije tijd voor Studenten.net en werk ik bij de radio. Maar als jij de uitgeverij in wil, kun je daar een minor bij volgen en stage bij een uitgeverij volgen (of dat is althans verstandig). Maar dat moet je wel zelf doen. De docenten houden je handje niet vast als je naar de open dag voor de masters gaat.

Ik denk dat het er, niet alleen bij universitaire studies, ook gaat (en bij journalistiek: vóóral) om wat je naast je studie doet. Want daarmee bepaal je je richting. En dus of je een fatsoenlijke baan krijgt (als is daar in tijden als deze bijna niet te komen als je de culturele sector in gaat, joepie).

(over wat een fatsoenlijke baan is, ga ik voor het gemak maar niet over twisten)

Literaire Laura: was


(de titel van deze blog moet u sarcastisch opvatten)

Ik zit bij een schrijversclubje. Het schrijversclubje van Film- en Literatuurwetenschap (die net het predicaat topopleiding heeft gekregen, dus jullie weten allemaal wat jullie moeten gaan studeren) onder leiding van Isabel Hoving (wellicht bekend door haar jeugdliteratuur). Zo’n schrijversclubje is naast heel leuk natuurlijk ook doodeng. Want het is de bedoeling dat mensen je werk lezen (!). En er kritiek op geven (!!).

Huiverend zat ik dan ook op mijn stoel de tweede bijeenkomst, want ik had mijn stukje ingediend. En geloof het of niet, maar ik werd niet helemaal neergesabeld. Kritiekpuntjes die ik geestelijk nog aankon, werden gegeven en ook toegepast door mij. En het resultaat kunt u hieronder lezen.

***

Was

Ik fietste er elke dag langs. Terwijl ik al puffend het heuveltje op probeerde te komen, keek ik altijd even naar het gebouwtje links. Het maakte niet uit hoe warm of koud het was, de deur was open.
‘Kom maar binnen,’ leek het te zeggen. ‘Zelfs als je geen vuile was hebt, ben je hier welkom.’
Door de opening zag ik hem dan zitten. Met zijn voeten op het bankje en zijn ellebogen op zijn knieën keek hij naar het draaien van de wasmachines. Altijd de linker, in het hoekje. Het liefst bonte was.
Eén keer gebeurde er een ongeluk op het heuveltje. Een vrachtwagen die naar achteren ging en zonder te kijken zo een oud vrouwtje aanreed. Op een paar blauwe plekken na had ze niets, maar haar gegil had men tot in het centrum gehoord. Hij had niet opgekeken, bleef maar naar de bak vol ronddraaiende slipjes en handdoeken staren. Misschien dat hij fronste, omdat dat stomme gegil hem uit zijn concentratie had gehaald. Ik weet het niet.
In mijn gedachten had hij van die blauwe, priemende ogen die recht in je ziel kijken. En een litteken boven zijn oog, omdat hij een vaas had omgestoten (‘Frank, wat heb je gedaan? Kun je nou nooit eens uitkijken?’ hoorde ik zijn moeder al schreeuwen) en een scherf hem had geraakt.
Soms dacht ik erover om naar binnen te gaan.

Gisteren fietste ik er weer. Door de harde wind was het deze keer zo mogelijk nog moeilijker om het heuveltje op te komen, ik viel nog net niet van mijn fiets af en vergat haast te kijken. Net op het laatste moment keek ik, maar ik zag zijn bruine kruin niet. De linkerwasmachine, in het hoekje, was leeg.
Net als het bankje.

Een woordenboek is zo makkelijk nog niet

Je hebt een leestoets Frans. Of je weet niet wat dat woord in het Engelse boek dat je aan het lezen bent betekent. Wat het ook is, je kijkt in het woordenboek. Bladeren, bladeren totdat je bij de a/b/c/etc. bent gekomen en voila, je weet wat het betekent. Toch? Of is het eigenlijk niet zo simpel?

Het is niet zo simpel en ik zal het uitleggen (of althans een poging doen). Er bestaat zoiets als een betekenaar en daarnaast is er ook nog een betekende. Betekenaren zijn willekeurig. In het Nederlands heet een boom ‘boom’ (‘Dat meen je niet!’), maar in het Engels ’tree’. We hadden het net zo goed ‘oeloewoeloe’ kunnen noemen, dat maakt niet uit. Het woord zegt eigenlijk niets over het concept. De naam die je het geeft, is dus de betekenaar en waarnaar verwezen wordt, is de betekende, dus het concept zelf.

Dit heb ik (weer helaas!) niet zelf bedacht, maar is een principe wat naar voren komt in het poststructuralisme, een literatuurbenadering. De betekende is eigenlijk een spel van betekenaren en als voorbeeld wordt het woordenboek genoemd.

Stel, je wil weten wat het woord ‘meander’ betekent (ik sloeg even het woordenboek op een willekeurige pagina open). In mijn woordenboek staat dat dit ‘kronkelende lijn’ betekent. Hmm oké. Maar wat betekent ‘kronkelend’ dan? En wat is een ‘lijn’? ‘Kronkelend’ staat er niet in, maar wel ‘kronkelig’: met kronkels. Maar wat zijn ‘kronkels’? Een ‘kronkel’ is: herhaalde kromming. Maar wat houdt ‘kromming’ in?

En zo ga je maar door en door. De ene betekenaar wordt voor de andere ingewisseld en wordt beschreven door andere betekenaren, zodat je eigenlijk nog steeds niet weet waar je aan toe bent. Natuurlijk, je weet wat een ‘lijn’ is en uiteindelijk zul je wel doorkrijgen wat het nou ongeveer betekent, maar dat is het probleem eigenlijk: het is ongeveer. Je kunt niet precies uitleggen wat een boom is. Je moet altijd gebruik maken van andere betekenaren.

Denk daar maar eens aan de volgende keer dat je een woordenboek openslaat (‘Nee, Laura, dat doen ze in deze tijd niet meer. Ze zoeken het op internet, wat denk jij dan?).