Ik weet eigenlijk niet zo goed hoe ik heb leren lezen. Wel dat we een letterbak kregen op de basisschool met allemaal kleine, losse lettertjes om woorden mee te maken. Onder geen beding mocht zo’n letterbak vallen, want dan zou je nooit al die lettertjes meer kunnen vinden.
Natuurlijk liet ik per ongeluk (ik zweer) de letterbak van een ander vallen.
We leerden het verschil tussen de lange en de korte ij/ei. Elke vrijdag maakte de juf een tekening op het bord waar een cijfer in zat verstopt. We moesten raden welke het was. Genie als ik was, raadde ik het elke keer goed.
Als eerste lazen we de rode, vierkante Sleutelboekjes (kennen jullie die ook?). Mijn moeder nam me naar de bibliotheek en dat is een van de beste beslissingen die ze heeft gemaakt in haar leven, naast de beslissing dat er een tweede kind moest komen natuurlijk. Ook daar las ik in de Sleutelboekjes en zo begon een obsessie. De bibliotheek bevond zich in hetzelfde gebouw als waar ik elke maandag mijn pianoles had, dus leverde ik na het piano spelen altijd mijn tien boeken (dat was het maximum) weer in om tien nieuwe boeken uit te zoeken.
Ja, ik hield zo erg van lezen dat ik dacht: ik ga het studeren. Literatuurwetenschap welteverstaan. Je zou misschien denken dat je plezier vergaat als je verplicht boeken moet lezen, maar dat geldt in ieder geval niet voor mij.
En nu? Nu heb ik zowel twee boekenkasten in mijn huis, nog een boekenkast bij mijn ouders als ook duizend dozen vol boeken. Op verjaardagen krijg ik standaard een boek van mensen (of chocolade). Lezen is dood? Helemaal niet. Lezen is het leven.