Een voordeel van wonen in Voorschoten ten opzichte van wonen in Oegstgeest is dat er een station in de buurt is. Ik fiets vijf minuten, langs een paar katten, bushaltes en dan ben ik er. Overdag is het gewoon een random tussenstation waar alleen de sprinter stopt. Maar ’s nachts, nou, dan wil je er niet komen.
Je zit nu natuurlijk te denken aan hangjongeren, drugsdealerij, moordpartijen. Op de kat na, die zo af en toe een vlieg achterna gaat, is het echter niets van dat alles. Het is erger.
Er staat namelijk iets bij dat station dat ze ‘kunst’ noemen. Het is het hoofd van een niet zo knappe vrouw. Dat is overdag al niet zo prettig, maar ach, je bent gefocust op je trein en er is veel meer te zien (de kat die een vlieg aan het vangen is). Maar ’s nachts. Oh mijn god.
Na terugkomst van een verjaardag op de Grote Markt van Den Haag, waar ik onder andere een tuinkabouter met een rode muts heb gegeven aan de jarige (wat een referentie naar mezelf is), gingen Jeroen en ik weer terug naar Voorschoten (niet terug naar Oegstgeest). En daar was die kop.
Het was angstaanjagend. Je wil het liefst zo snel mogelijk naar huis fietsen, maar dan via een andere route zodat die levenloze ogen niet naar je staren.
Ik heb maar één vraag: waarom, Voorschoten, waarom?