Ik loop dus met Evy. Ja. Nee. Niet letterlijk. Ze praat tegen me. Nee, ik hoor geen stemmen in mijn hoofd. Ze zit in mijn telefoon en vertelt dat ze fier op me is in haar Vlaamse taaltje en dat soort onzin. Ze zegt dat ik het hartstikke goed doe, terwijl ze er niet eens echt bij is. Waarschijnlijk ligt ze op datzelfde moment te luieren op haar bank, terwijl ze The Bold and the Beautiful kijkt ofzo. Maar ja, dankzij haar kan ik nu drie kwartier achter elkaar rennen, dus ergens doet ze toch iets goed. Maar we hebben af en toe onze discussies.
Evy: ‘Je ziet nu op de helft van het loopstukje.’
Ik: ‘WAT?! Dat meen je niet. Het voelt verdomme alsof ik een marathon heb gelopen.’
Evy: ‘Nog maar één loopstukje en dan zit deze les er alweer op.’
Ik: ‘Ja, een loopstukje van tachtigduizend uur, Evy. Verdomme.’
Evy: ‘Ik ben echt fier op u.’
Ik: ‘Ja, dat zeg je ELKE les, Evy, lekker geloofwaardig.’
Evy: ‘Kun je nog zingen of praten tijdens het lopen? Probeer het eens!’
Ik: ‘Ja jezus, Evy, er zijn gewoon mensen in de buurt hoor. Ze denken al dat ik de gek van Oegstgeest ben, laat staan als ik ook nog zo achterlijk ga doen’
Na elk pietluttig stukje van vijf minuten dat ik al voor de tachtigduizendste keer gelopen heb, zegt Evy dat ze fier op me is. Maar als ik voor het eerst twintig minuten heb gerend, houdt ze haar mond dicht. Gek mens, die Evy.
(maar stiekem houd ik wel een beetje van haar, laatst gaf ze me nog een dikke zoen, zei ze)