Een stukje uit De Wereld van Sofie van Jostein Gaarder, waarin een meisje, heel kort samengevat, les in de filosofie krijgt:
‘In de tijd van Hume werd algemeen aangenomen dat er engelen bestonden. Met een engel bedoelen we een mannelijke gedaante met vleugels. Heb jij wel eens zo’n wezen gezien, Sofie?’
‘Nee.’
‘Maar je hebt wel eens een man gezien?’
‘Niet zulke domme vragen stellen.’
‘Je hebt wel eens vleugels gezien?’
‘Natuurlijk, maar nooit bij een mens.’
Want wat is er nou met die engelen? Ze bestaan uit twee onderdelen die in de werkelijkheid niet bij elkaar horen: een man en vleugels. Zo kun je verder gaan met voorbeelden (een sfinx, de hel, eenhoorns etc.).
Wat is het punt? Eigenlijk kun je nooit origineel zijn. Afgelopen zaterdag was ik bij een schrijfworkshop van Knof en daar was een vrouw die graag iets nieuws wilde schrijven, iets origineels. Maar het punt is: dat kan niet. Een liefdesverhaal? Het stikt ervan. Een boek over de Franse revolutie? Je bent niet de enige.
En dat is ronduit vervelend (in plaats van ‘vervelend’ mag je daar ook een ander woord invullen). Want het liefst willen we origineel zijn, uniek. Iets nieuws bedenken. Maar al bedenk je een geweldige uitvinding, het bestaat uit afzonderlijke elementen die er al waren. Het was er al, alleen misschien nog niet zo samengesteld.
Moeten we dan stoppen met schrijven, schilderen, bedenken, uitvinden? Nee, natuurlijk niet. Honderd procent origineel zijn kan niet, maar je kunt er wel naar streven, proberen er zo dicht mogelijk bij in de buurt te komen (Je zou bijvoorbeeld een boek over glinsterende vampiers kunnen schrijven. Er is wel eens over vampiers geschreven en ook over glitters, maar de combinatie samen is ongekend!)
Word jij ook een beetje verdrietig hiervan? Of denk je: nee Laura, dit is dikke onzin, originaliteit bestaat wel (graag met voorbeelden). Ik ben benieuwd wat je ervan vindt :)